SERGENWEER

In 2014 gingen 69 auteurs en lezers in op mijn vraag hun favoriet gedicht uit mijn oeuvre te kiezen en te becommentariëren in maximaal 2 sms’en.  Het werd gepubliceerd in de tweetalige dichtbundel VERS 1984-2014 (Uitg.P ). Het boek verscheen ter gelegenheid van mijn 60ste verjaardag en 30 jaar dichterschap. De bundel is inmiddels uitverkocht.  Omdat En de zon fietst door de hemel (2018) mijn volgende bundel is, met het accent op het weer in de taal die Frank Deboosere daarvoor heeft gebruikt, toon ik hier hoe het weer in zijn brede betekenis altijd een thema in mijn werk is geweest.


ZONDER VERHAAL (Leuvense Schrijversaktie, 1984)

(1)

ik weet wel dat ik ’s nachts de ramen sluit
om de koude af te weren

maar zou ik

vannacht zet ik ze open
ik wil een orgel
en bach

Paul Bogaert (auteur)
maar zou ik: een halve vraag, die de normale toestand loswrikt
ik wil: een mens kan zoveel willen
Misschien komt er helemaal geen orgel en bach, maar stilte. Dramatische stilte.


 

(2)
blauw brood at ik
met gekneusde mond en verschaalde tanden
ik ging grijs alleen maar in een mantel gehuld
verloren in zompige velden

de einder zoals steeds met mist omklad
beval me niet te stoppen
hij week terug, bedeesd als een bang kin
voor mijn herhaalde stappen

ik zag zelfs geen dier naast me
zo blauw was het brood dat ik at
die zondag

en de wind lag gelaten in het gras

Een surrealistisch landschap, blauw en grijs, zompig en mistig, dreigend als een gedicht van Georg Trakl,
en tegelijk mild (Jeroen Theunissen, auteur)


 

(3)

de dag daagt
ik word geroepen
aan het venster zie ik de oude zon weer staan

het scheefgevallen fietsje van mijn zoon
ligt geruisloos in het gras

wie denkt dat ik het moede woord zal voeren
gaat liever elders

al in de ochtend sta ik zonder verhaal

Michèle (lezeres)
Omwille van de melancholie, het verdriet, het willen maar niet kunnen,
de onmacht die zich hier laat voelen.



 

BUITENBEELD (Kritak, 1990)

(1)
gebeuren

terwijl je ziet en wolken haastig wegschuiven
over je huis, dichtgroeien, een werk van jaren,
een dagelikjs gebruik. de weg naar onzichtbaar

loopt over jezelf, je wil dit wel leren,
maar als je niet kan. soms ga je weer opoen,
genomen door blauw, ruimte die opzet, je oplicht tot toen.

zou smetteloos nog mogenll: touwtjespringen, bellen blazen,
een achterkoer. geen ding dat aan je handen kleeft.

hoe moet dit u voor, of is dit genoeg.

Bob (fotograaf)
Je houdt me een spiegel voor. Ik kijker doorheen naar later, in de contouren van het verleden, mild, ambitieus.


 

(2)
zonnewiel

dat zij mij verhit totdat ik mij eindelijk lege
in links of rechts wat gras. het steekt.
dit likken op mijn lijf. ik wil dat dit zo blijft.

niets blijft. de godzoon schiet zijn cellen
en bedaart. hij is maar even heerlijk. schept in schijn
en ledigt. ziet hoe alles blijft.

de aftocht is banaal. het schikken van de kleren,
de matheid na het slopen, het begeren.

Charles Ducal (auteur)
Om de puntig geschreven en met mooie paradoxen gekruide nederdaling van de godzoon.

De ongecompliceerde mannelijkheid die de kleren schikit, laat me glimlachen.
Ook de herhaling van blijft in de vluchtigheid is knap.

                                                                                                                      Annmarie Sauer (dichter)


 

(3)
intercity

vies weer, zegt zij. ik beaam.
het venstertje van de trein is vuil.
velden en poelen dicht, er hangt een dikke mist vandaag.

de trein die steeds maar schuift, niets triomfantelijks.
hoewel. hij verandert plots van pas,
in galop rijden wij nu brussel binnen.

de trots van een trein,
met binnenin de trage droefheid van een kudde,
aangevoerd voor dagelijks het refrein.

Roel Richelieu van Londersele (auteur)
Een eenvoudig reisje door de dichter opgetild uit de sleur.
Een poëtisch reisje, met het sobere woord op weg naar een perfecte, laatste strofe.
De forens vereeuwigd.



 

ELLIPS (Uitg.P, 1994)
(1)
20.30u – 22.00u

zo zou ik je nooit kunnen strelen.

je doet alsof. je bent ook al heel de dag dag geweest.
je hebt zoveel overeind. ik neem een uur, langer nog,
spreid. ik neem je overal, dring niet –ik heb de tijd-
terwijl ik overkom en strijk. jij bloost, wijkt.

ik druk niet, schaad niets, je had zoveel overeind.
talm. sus je dieren. roer het water. blijf.
het lijkt of ik daal, jij stijgt. we schuiven,
raken verzameld, overrompeld, niet beheerst.

tot jij ten einde, mij verplichjt.
wij schijnen aan het andere eind van de wereld.
niemand die ons daar ziet.

zo zou ik je strelen.

Mark Naessens (auteur)
Hoe het dichtende ik, de minnaar, minnaar van taal, met taal als materiaal, een opwindend ondoorgrondelijk woordkunstwerk tot stand brengt.

Mieke L. (lezeres)
Beiaardklanken zingen onder dreigende wolken. Een strelende stem dringt door tot een nabije boekenverkoopster. Joachim Stiller is dichtbij.

Yella Arnouts (auteur)
streel me of streel niet
maar hoe we speelden

een uur of wat
stalen we samen
wolfsklauw
winterrug
sikkelmaan

dus kom blijf niet
maar kom terug


 

(2)
zon door vensterraam

zij komt op winterdagen en blijft niet lang,
en als zij komt is ze voorzichtig, ik hoor haar niet.

zij streelt mij als ik voor haar lig, ik durf niet te bewegen.
zij houdt mij, voedt mij, maar neemt mij niet.

geen mager man die ons hierbij verraadt,
achter een hoek met grijns of oude boeken staat.

zij gaat. ik voel het in mijn rug,
de kou die komt en jaagt

en kort zich opstelt in mijn lijf.
ontmoet mij niet.

ik hoor het snijden, kraken,
en verder, het razen van mijn rad.

Johan van Cauwenberge (auteur)
Taal is wat ons bindt. Hoe je ze buigt en smeedt is het werk van de ambachtsman. Maar poëzie is altijd dat ietsje méér, dat spannend koord tussen het kenbare en het onzegbare, tussn het gekende het het onverwoorde en de dichter die er als evenwichtskunstenaar over balanceert en eigenlijk voor de lezers het compromis vertaalt naar iets herkenbaars.


 

(3 )
de appelboom

milder dan de appelboom is zij,
en uit een mand vol glimlach en verdriet
kiest zij het beste fruit: ik ben altijd weer

in feest als ik haar zie, ik wil nog bij haar blozen.
maar zij zegt nee, je bent een man geworden,
ruim zijn mijn gebaren.

zij hoort niet meer zo goed, herhaalt zij,
en draait nog sneller dan haar zoon
in een geschiedenis van jaren.

zij is niet oud, tenzij je haar verwart.
als zij, zeventig, niet langer dan een regenboog,
in het vertrouwde deurgat staat, herinner ik:

ook als zij weggaat en voorgoed,
zal zij mij verder dragen,
milder, milder dan de appelboom.

Mark Naessens (auteur)
In een taal die van alle franje ontdaan is, met een prettige lichtheid in de woordkeuze, roept de dichter trefzeker een paradijselijk, geborgen tafereel op dat het particuliere overtuigend overstijgt.

Johan van Cauwenberge (auteur)
Beelden die ons aan onze kindertijd herinneren, heel warm en tegelijk ook zo heel breekbaar. Maar ook met de frisheid van een openspattende perzik. En dan het liefst in je gezicht. Dat is de poëzie zoals Karel Sergen ze weet te bedenken en te verwoorden



 

RIBBELS (Uitgeverij P, 1997)

paard

de hazelaar bloeit voor haar deur.
er is een man op weg naar haar.
hij heeft een geelwit hobbelpaard.

(hij mag haar wuifkop zijn,
strijdros met pijlenbos.
gras is zij, en water.

zij krijgt de winter klein met hem.
hij eet haar kruid en ei.
hij speelt haar schaduw rond het vuur en lacht.
zij vouwt zich in hem op en open.

(hij triomfeert haar keer op keer
haar gladhoofd als een vogeltje
het schouwspel van haar ogen.)

dan rent hij weg. zij roept hem nog,
sla mij niet toe, maar hij verdwijnt.
en laat haar keitjes na.
zij schroeit als zij erover vloeit.

(hij kan geen aankomst aan,
hinnikt tegen maan en zon,
schudt naar elke lus die lijft
die nestelt.)

Paula Loeckx (auteur)
Heerlijk speels en als een ware taalvirtuoos vlucht de dichter in dit gedicht de beperktheid van het binden, net zoals andere antwoorden op de existentiële vragen die hij zelf oproept.



 

HYPNOTIC POISON / POISON TENDRE (Uitg.P, 2000)

(1)
kallim

ons hoofd was vol van lichte lucht gelopen.
men spoelde ons uit, we hadden de kettingen
van zand en olie horen schuren, tot wij er waren.

later ging alles door, als altijd natuurlijk.
we dreven als wolken, vielen als regen,
schenen als zon. lieten de wereld haar gang.

en we lachten om de lichten die onze ogen aanknipten,
telkens het nacht werd en wij elkaar beminden.

Marleen de Crée (auteur)
kallim is een gedicht over vrijheid, geluk, intimiteit. In enkele regels zet de dichter hier een belevenis neer. Dit gedicht heeft een sterke opbouw en gaat door zijn ogenschijnlijke eenvoud, spelend naar de kern. kallim is hartveroverend.


 

(2)
Winterwandeling met zus

voortaan wil ik rijm op mijn woorden
en ijs om op te glijden van genot.
ik wil warmlopen in zwarte bossen,
blossen en buitengekomen,
van die blauwe ogen hebben staan,
waarmee je horizont verlegt.

voortaan wil ik mezelf vertellen dat ik zing,
dat ik vogelpluimen draag met een pen
die ik kan plukken als ik schrijf:
dat ik mij in een boom verstopte
en iedereen wakker floot die nog sliep
of woelde of zich verloren had gewaand.

ik heb een zus die voor engel leerde
en daarin slaagde. ze is het nu.
toch heeft zij zich vanochtend ook gewassen.
niemand dringt in haar, tenzij zijzelf,
om op te lossen en licht te worden
als haar heel reële onbestaan.

Mark Meekers (auteur)
Een dichter die zichzelf en zijn lezer hecht en onthecht. Naast concrete alledaagse dingen geeft hij zijn gedichten iets zwevends mee: dat is intrigerend. De oorden worden dan gesofisticeerd eenvoudig, zuiver, alsof ze voor het eerst geschreven zijn.

Patrick Lateur (auteur)
Laat winterwit op zijn woorden vallen,
zijn zus haar vlindervleugels openslaan,
zijn veie verzen glimmen als kristallen.
Ik lees hem voor een oeverloos bestaan.


 

(3)

de engel van de wraak

haal je zweep, lieve, en sla.
sla de woede uit je lijf, de helse knoop,
de liefde die je aan me bond.

sla hard, laat het knallen in mijn bad
als ik mij zuiver van de pijn.
doe mij schrikken telkens ik bijna verdwijn.

wees de furie, de engel van de wraak.
huil, luider dan de zee, de wind,
de wolf die blaft tegen de maan.

jij hebt me niets misdaan,
ik ben zeer vrijelijk door je open sluis gegaan
en juichte als een kind zo blind.

sla mij, je hebt nu alle rechtl.
ik was je dienaar en je god,
de joker uit het boze lot.

Eva (lezeres)
Zo herkenbaar en uit het leven gegrepen. Schitterend!!!


 

(4)

Etna

uren voor ik de rand bereikte
de grond zwart als kool,
de gidsen teruggekeerd.

waarom gromde die berg,
zwol de wind, balde hij,
schoot de zon mij in de rug?

ik wilde weten. keek. zag: een vrouw,
kortgerokt, dansend op de kraterwand.

op het ritme van haar zweep
braakten stenen uit de hellemond.

de hitte hitste.
ik zag: gensters, gruizels, gruis.

zij was de scheur, niet de schede.

Diana (lezeres)

het pad steil
onze passen schuiven
als gritselzand

warm het klimmen
tot de top
een mistig iets

de berg opent
haar hete schoot

 

 



 

SPRONG (Uitg.P, 2004)
(1)
een weinig zijn

een zweversdans van keverfeeën
tegen hoog en oud de berm,
vlinderlicht natuurballet.
glimworm omgevormd
tot vuurvliegacrobaat.

niemand hoort ze hier.
terwijl haar trage vlucht
vol wissselval vershijnt,
trekt hoop over de tijd.

in deze juninacht,
het zijn dat zachtjes
ploft en zingt

Peter Theunynck (auteur)
Ik val voor vlinderlicht natuurballet en voor het zeldzame
zelfstandig naamwoord wisselval. Woorden en zinnen
die even verrassend zijn als het onderwerp: dat is poëzie



(2)
de schuifman

bij mij staat er ’s avonfs
een schuifman achter de heuvel,
hij trekt aan een touwtje en loopt achterom.

bij jou, moeder, zit hij in de zee,
als mensen komen kijken
naar het zakken van de zon.

wij blijven kijken
naar de gloed
achteraf.

Bart Van Loo (auteur)
Sergen probeert ergens het ogenblik te vatten.
Daar en dan haalt de ogenblikvisser een scherf
tijdloosheid uit zijn net.

Jeroen Theunissen (auteur)
‘Schuifman’ is een prachtig, klankrijk woord, dat perfect
de melancholische toon van dit gedicht vat. Er schuilt
een zachte, wonderlijke euforie in de gloed achteraf.


 

(3)
de zinnen

ze zwelt. van alle kanten
komt haar water toegestroomd.

de zon lipt haar op,
de maan trekt hoog en hoog,

terwijl de schepen en de vissen
gebaren van bijna helemaal niets.

er is die overvloed vanbinnen.
haar implosief genot. het bovenmatig zingen.

de terugslag later, eb, wonden
likken, het liggen op de ribben.

maar geen zee, geen mens die tegenhoudt
de optocht van glorierijk, de zinnen.

Lucienne Stassaert (auteur)
De erotische thematiek bevat kosmische elementen
die tot het bovenmatig zingen zullen leiden. Heel suggestief.
Na dit hoogtepunt verwekt de exase, al bijna zoals in een muzikale compositie,
een terugslag of diminuendo met nog een laatste akkoord waarin de zinnen in al hun glorie triomferen.


 

(4)
houw me

beeld me. beeld me helemaal.
de kop, het midden en de teen,
levensgroot, tot een verecht portret.

houw me. houw me in die zij van jou,
haal aan dit soepel vlees dat willig is
en heel getrouw. het houdt van jou.

geen woordbrij, braakbal of bitterpil.
geen grillen van een nieuw april,
maar reizen, rijzen uit verbeelding,
uit de witvouw die ons maakt
tot telkens meer herinnering.

ik draag de rozen op ons graf,
de cello en het slotgedicht.
zie een enkel mens die kijkt,
naar hoe wij weggelegd,
nooit meer uitgelegd.

Joris Iven
Ik kies voor houw me, met de openingszin ‘beeld me’, omdat het ook staat voor ‘schrijf me’.
Het is een gedicht over het schrijven en de erotiek, zoals Karel wel verscheidene gedichten heeft gemaakt.



 

BERGZAAM (Uitg.P, 2008)
(1)
turquoise aan zee

niets zo zeker dan dat zij met haar ontvangst
alleen voor jou daar ligt en alles weet.
dat zij, ook al ben jij in hotsbotsland,
op haa rplaats blijft. ze likt je wonden,
reikt ze aan de lucht an turquoise
die uit haar overvloeit en stijgt.
zij doet aan pijnverdwijning,
smeekoplossing.

tot overmaat vind je haar schelp.
zachtgetint. echo.

Tristan (lezer)
Als ik dit gedicht lees, voel ik een moment
van absolute leegte en rust. Het geeft het
gevoel van kalmte zo mooi weer. Als je
het zou kunnen lezen met gesloten ogen,
zou je het zo voor je zien.


 

(2)
toen sprak hij:
wind zal er zijn,
zijdewind.

wind wiegde over haar buik.
de maan steeg. zwol, stuurde
haar krans vol door het raam.
venus kreeg een blos.

de vlerken aan haar schouderblad gloeiden,
zij proefde der engelen lust.

tongen likten, lekten.

daarom, sprak hij, heb ik het harde zand geschapen,
dat nat wordt voor de zee die komt
en nat blijft voor de zee die gaat.

in het rulle zand ligt stof.

Tine (lezeres)
Bovenstaand vers hangt boven mijn bed op een poster
naast ‘de geliefden’ van Klimt. Het lijkt ervoor
geschreven te zijn! Ik hou ervan wegens de chemie
van zinnelijkheid en spiritualiteit.

Luc de Coen (kunstenaar)
Een prachtig moment. Met Karel op café.
Woorden zoeken, proeven, afwegen voor de vertaling
naar het Engels. Ik proefde de ernst, de diepgang
maar ook het speelse van Karels poëzie. Even engel zijn.


 

(3)
heet vandaag
ze wil dat we het laken schudden, wind maken,
we zijn zelf verantwoordelijk, zegt ze.

ik borstel haar tot regen.
vang haar vocht in mij.
voor alle droge dagen.

want het is heet.
ik voel het aan de steen
waarop niemand lag.

Sven Peeters (auteur)
De zinnelijkheid en de zomer geëvoceerd in dit
eenvoudige maar krachtige vers vol vrouw.
De dichter op zijn best: summier en sensueel.



HET BAD HEET EN LANGZAAM (Uitg.P, 2011)

(1)

mol

voor kamiel vanhole

ik heb een graf van gras voor je gezaaid
onder mijn catalpaboom. het is ochtend.
de tijd staat stroef.

je komt niet uit. te weinig licht misschien.
bladerdek. ook ik moet weg.

ik zie je spoor. hopen hier en daar.
je wroet nog ondergronds, rakkersmanieren.
je had gehoorgang als beroep.

glansfluweel. mollenpoot.
bea draagt je om haar nek.

Koen Peeters (auteur)
Soms pakt een gedicht iets of iemand vast
en bewaart het of hem. De boeken of de mens.
Ach Kamiel, we kunnen alleen nog in je boeken
speuren naar al wat jij nog wilde schrijven.


 

(2)
wereldreis

het balkon keek uit over de wereld.
hij mocht er bellen blazen. de wind zat goed.
hij keek hoe soms het zonlicht kleur kaatste in een vlies.

ze vlogen dichtbij, uit hun oog bevrijd.
geen een was gelijk, ze dansten allemaal samen.

hij wist ook wel dat ze achter de hoek ploffen zouden,
geruisloos, zoals ze begonnen waren.
hij wou niet weten hoe, wanneer of wie het eerst.

aanblazen. loslaten, weg zien glippen.
vang ze niet, Amarillis.

Carl de Strycker (directeur Poëziecentrum, Gent))
Over iemand die vanaf het balkon bellen voorbij ziet vliegen.
Op zich iets kleins en onbeduidends maar de bellen kunnen
worden begrepen als een metafoor van het leven van mensen
en zo krijgt het gedicht plots een veel grotere dimensie.
Let ook op de Van Ostaijen-referentie.


 

(3)
ansichtkaart Cadiz

wat moet je als ze in de zomerstad paraderen,
het gleufje glimt tussen hun borsten,
hun billen zingzang, magnifiek
de golfslag van hun stap.

niet één is heilig. hier en nu zijn ze,
hun topjes flinterdun, hun knopjes
klaar om te ontsteken. zot licht.

of dit dan jubel heet. ja, dit heet jubel.

Guy (lezer)
Mannen staan in lichterlaaie bij zo’n ansichtkaarten.
Maar je kan ze niet bewaren. Ze worden telkens verstuurd.
Weg jubel.

 


 

(4)

00.28 – 01.55

de man wandelt
handen op de rug gekruist
de zee trekt
de zon gaat onder wolken onder
een lang pad tussen grasland
wulpen krijgen tegen zijn hoofd
zijn hun jongen bedreigd

uit romig grijs
valt laag het licht

de man zit
leest to bleed straight
van sigurbjorg brastardottir
dat zij niet kans slapen
vissen in haar buik
hij heeft het koud

de man wandelt
handen op de rug gekruist
de zee trok
de zon ging onder wolken op
een lang pad tussen grasland
wulpen krijsen tegen zijn hoofd
zijn hun jongen bedreigd

gelig weifelt het licht
de dag op gang

de man gaat zo dadelijk rusten

Johan Van den Bossche (muzikant)
Je gedichten onder het thema rooksignalen (ksstap. wordpress.com)
spreken me bijzonder aan! Ik beken:ik las niet alles. Maar Ijsland vind ik
magistraal. Dank om mee te nemen op reis.


 

(5)
een dag in de winter

de lucht loodzwanger
zij maakt zich op voor het traag geschut van vlokken sneeuw.
lichtval op hard, de aarde.

mannen wachten op de trein. zij trekken strakke gezichten.
een meisje ingeduffeld, knuffelt wat laagjes op haar huid.
iedereen lekker medeplichtig.

’s avonds een klad vluchtende kraaien aan de kerk.
zwart in wit met prachtgrijs dek.
ik snuif, blaas adem. prikkelkou.

de was hangt op, versteven.
ik haal hem uitgevroren af.
ijzig vers laat hij zich kraken.

Mieke R. (lezeres)
Herkenbaar: winter verstilt, vrieskou verankert,
verheldert, prikkelt je zintuigen. Troost:
sneeuw, laagjes stof, wollig, ingeduffeld.
Verzwegen belofte: het tintelende, lome
opwarmen, de geur van ontdooiende was.



 

VERS (Uitg.P, 2014)

(1)
Château de Jennevaux

middenin de weide staat ik.
voor hem staat flink het kasteel.
voor het kasteel en rond de weide staan rijen bomen geplant.
ze zijn groot, kregen zomerkleuren en omarmen de weide.
ik weet zich beklemd.

hij heeft een tent om kort op het domein te blijven.
dicht tegen de rand vindt hij een linde uitbundig en een kleine eik.
daartussen legt hij zich.
nu is hij bijna onzichtbaar.
zo is het goed.

’s ochtends schrikt hij van het roepen van een dier.
in de wei ziet hij alleen mist, gras, nat in nat.

Annemarie Estor (auteur)
Waarom schrikken wij toch
als wij door dieren worden geroepen?
Ze laten ons hun domein in
en serveren ons hun beste sprieten,
hun kostbaarste engerlingen.


 

(2)

heizijde

hij is opgewekt,, zachtaardig, vorstelijk.
de mooiste vrouw loopt aan zijn hand.

zij is bij hem gegroeid. zij is prinses.
hoe groot is klein, de heide is hun koninkrijk.

haar vergezicht. zij hebben volgelingen.
zij sprankelen van licht, van lentezomer.

zij ziet geen vliegtuigstrepen in de lucht,
alles blauw. zij is geheel volkomen.

nu kijkt zij of ik haar zijde ben,
haar heideking, haar liefsteling.

hoe past een vrouw een man.
hoe past de hagel die later kwam

in haar geheim. hoe wordt zo’n meisje
vrouw, hoeveel houdt zij nog over.

dat ik nooit genoeg naar binnen kan.
dat zij van hitte houdt, zij is ver weg.

dan vloeit zij mij weer in en uit.
de triptrap van de sporen.

is liefde niet de zachtzus
van de wanhoop, zij is het

die ons van tijd ontklemt.

Guido Cloet (auteur)
Een warm en hoopvol gedicht: er is de idyllische wandeling,
hoe zal zij in haar later leven evenwel ook belast zijn?
Maar liefde zal bevrijdend werken! – Fijne neologismen
in een natuurlijk geheel.


 

(3)
groet

het wordt winter, we dekken ons in.
worden gezellig van de warmte binnen.
kaarsen, houtvuur, wijn, bloedverwanten.

hun rook drijft ons ook de deuren uit.

in de velden hoor je een stem, diep, luid,
zij schuurt tegen onze beenderen, ons niet
meer strakke vel, we worden nat in ons gezicht.

we zullen ademen. zolang het ons duurt.

 

Mieke L. (lezeres)
Jouw gedichten geven mij de adem
om over gevoelens te kunnen praten,
daarbij gebruik ik jouw woorden.

Nisrine Mbarki (auteur)
Een beschermend, huiselijk, bijna angstig ONS, dat vaker terugkomt
en tegelijkertijd nieuwsgierigheid is naar de vreemde diepe stem van de wereld buiten.
Het ONS is, maar heel scherp, zolang het duurt, prachtige discrepantie.


 

(4)
poème villageois

village, écoute-nous!
tu as conservé l’animal, le végétal et la mer
fertilement dans ta terre d’or, tu fis les pierres.
les laissas déterrer, tailler et transporter
vers l’hôtel de ville et la cathédrale.

mais nous fûmes nous-mêmes appelés par toi
pour venir habiter en toi, en surface, en blanc,
comme cette pierre pleine de jeux de formes et de couleurs,
écran comme la déchéance rapide et forte.

village, écoute-nous!

tu brilles de ton église depuis le fond de la vallée,
tu nous mênes sur une voie pour soldats d’une armée romaine antique,
elle serpente raide et gracieuse sur la place finement dissimulée
le long des immenses butées de ton cimétière.

puis tu poursuis, Saini-Rémy, ton chemin par les champs,
nous y culbutons dans l’espace,
célébrons l’inertie du temps,
l’intimité, l’infini.

Laurence (habitante)
Nous voici emmenés par Karel dans cette balade, qui chante l’intime de la pierre et nous saisit dans l’instant suprème, nous faisant culbuter dans l’infini du temps, du végétal, de la mer, de la pierre…

Daniel (habitant)
Impossible de rester de marbre devant la poésie de Karel à moins d’avoir un coeur de pierre…
Karel exprime la lumière des Gobertange, dans des mots qui gardent la légéreté de leur éclat
sans avoir la pesantaire calcaire.